Còn bao nhiêu ngày nữa cho đến ngày 10 tháng 3 năm 2023?
Wilt u berekenen wat de datum is, een periode van een aantal dagen, weken of maanden later of eerder, gebruik dan onze rekentool begin- of einddatum Show
BerekenenEerste datum * i × Voer een datum in. De meeste schrijfwijzen worden geaccepteerd, zoals. 1-4-2006, 01-04-2005, 01042006, 1/04/2006, etc Mens-op-mens-transmissie voornamelijk op korte afstand via directe transmissie met druppeltjes. Ook mogelijk via indirecte transmissie. handen, oppervlakken, aerogeen in bepaalde omstandighedenIncubatietijd. 1 -14 dagen (gemiddeld 3-6 dagen) Besmettelijke periode. In ieder geval tijdens 1-2 dagen voor start van symptomen en gedurende de eerste 5 dagen van de symptomatische fase waarna virus nog langer met PCR aantoonbaar kan zijn in de keel/feces Maatregelen. Bron- en contactonderzoek niet nodig. Isolatie en verdere maatregelen op indicatie. Zie ook de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie. Symptomen. Van milde luchtwegklachten (neusverkoudheid, loopneus, niezen, keelpijn, hoesten), verhoging/koorts tot ernstige pneumonie en dyspnoe. Ook plotseling verlies van reuk en/of smaak (zonder neusverstopping) komt voor ▶ Ingeklapt VersiebeheerGeschreven door de LCI. Vastgesteld door LOI 22 november 2022. Wijzigingen na vaststelling
Wijzigingen van januari 2020 t/m december 2022 is te vinden op de pagina Versiebeheer richtlijn COVID-19 * Er is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in voorbereiding. De (parlementaire) behandeling van het wetsvoorstel vergt echter enige tijd. Het is niet proportioneel om in de tussentijd de meldingsplicht van een arts en een hoofd van een laboratorium in stand te laten. Met een ministeriele regeling die is gepubliceerd in de Staatscourant is geregeld dat artsen en hoofden van laboratoria per 1 juli COVID-19-besmettingen niet meer hoeven te melden. Staatscourant 2023, 18149 . Overheid. nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen. nl) Ziekte & BesmettelijkheidVerwekker Het humane coronavirus, severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV-2), behoort tot het species Severe Acute Respiratory Syndrome related Coronavirus, genus beta-coronavirus, subgenus Sarbecovirussen, lineage B (Zhou 2019). Coronavirussen veroorzaken respiratoire infecties, soms met een enterale component, bij mensen en dieren. Tot deze groep behoort ook SARS-CoV dat in 2003 wereldwijd in verschillende regio’s voor uitbraken zorgde SARS-CoV-2 heeft zich sinds de ontdekking in december 2019 in Wuhan (Hubei Province, China) over de wereld verspreid. Op 11 maart 2020 werd SARS-CoV-2 door de World Health Organization (WHO) tot pandemie verklaard. SARS-CoV-2 veroorzaakt het ziektebeeld coronavirus disease 2019 (COVID-19), en heeft wereldwijd miljoenen doden tot gevolg gehad en enorme sociaaleconomische schade toegebracht SARS-CoV-2 is, net zoals andere RNA-virussen, gevoelig voor mutaties en blijft zich voortdurend aanpassen aan de gastheer. Er zijn vele verschillende virusvarianten beschreven gedurende de pandemie, waarvan enkelen door hun grote impact op het beloop van de pandemie door de WHO zijn uitgeroepen tot variants of concern (VOC). Op de webpagina Varianten van het coronavirus SARS-CoV-2 is de meest actuele stand van zaken wat betreft het voorkomen van deze VOC’s weergegeven. De verschillende virusvarianten hebben elk een verschillende mate van besmettelijkheid, pathogeniciteit en immune escape laten zien (Cascella 2022). PathogeneseSARS-CoV-2 is genetisch het meest verwant aan het SARS-coronavirus. Het bestaat uit vier structuureiwitten. spike- (S), envelope- (E) glycoproteïne, nucleocapsid- (N) en membraan- (M) proteïne. Via de receptor binding domain (RBD)-subunit van het spike-eiwit maakt SARS-CoV-2 gebruik van de ACE2-receptor om gastheercellen binnen te komen. ACE2 wordt met name tot expressie gebracht op type 2 alveolaire cellen, maar ook op andere celtypen, zoals in de oesophagus, ileum, myocard, nier- en urotheelcellen (Cascella 2022). Bij de SARS-CoV-2-omikronvariant is veranderd weefseltropisme richting de bovenste luchtwegen waargenomen (Bo Meng 2022) COVID-19 is met name een luchtwegziekte. Het ziekteproces dat volgt op SARS-CoV-2-infectie kan ingedeeld worden in een vroege en late fase. In de vroege fase speelt vooral virusreplicatie en de virusgemedieerde celschade een rol. Door de gastheerrespons treedt hierna de late fase in, waarin de geïnfecteerde cellen een immuunrespons op gang brengen met de rekrutering van T-lymfocyten, monocyten en neutrofielen en de uitscheiding van verschillende cytokines. Bij ernstige COVID-19 ontstaat hierbij een ‘cytokine-storm’ waarbij lokale en systemische (hyper)inflammatie een grote rol spelen in het ziekteproces. Hierbij ontstaat ook hypercoagulabiliteit, met zowel arteriële als veneuze vasculaire complicaties. SARS-CoV-2 kan ook ziekte veroorzaken in andere orgaansystemen, zoals het maag-darmkanaal, hart, hersenen, beenmerg, lever en nieren (Wiersinga 2020, Cascella 2022) IncubatieperiodeEr wordt een verschil in de incubatietijd waargenomen in verschillende studies en voor de verschillende varianten van SARS-CoV-2. Het aantal dagen tussen expositie en ontwikkeling van klachten varieert tussen de 1-14 dagen, mediaan 5 dagen voor het wild-type- (Wuhan) virus (Lauer 2020) en 3-4 dagen voor de omikronvariant (Brandal 2021). 99% van de personen ontwikkelt binnen 14 dagen klachten (Lauer 2020, Jansen 2021). Er wordt aangenomen dat iemand vanaf 1-3 dagen voor de start van symptomen besmettelijk kan zijn (Wei 2020) ▶ Ingeklapt VeterinairIncubatieperiode bij dieren Bij dieren (katten, Syrische hamsters, fretten, nertsen) is de incubatietijd ongeveer 1-2 dagen (spreiding 1-9 dagen) (Davoust 2022, Shou 2021, Bosco-Lauth 2020, Gaudreault 2020, Kim 2020, Shuai 2020, Adney 2022) ZiekteverschijnselenEr wordt een breed palet aan klachten gemeld bij personen met COVID-19. Geen een van de klachten is op zichzelf voorspellend voor COVID-19. Een combinatie van de hieronder beschreven klachten maakt de kans op COVID-19 groter, maar geen enkele combinatie is specifiek voor SARS-CoV-2. Gerapporteerde klachten zijn. verkoudheidsklachten zoals neusverkoudheid, loopneus, niezen, keelpijn, schorre stem, (licht) hoesten, benauwdheid, pijn bij de ademhaling, plotseling verlies van/verminderde reukzin (hyposmie/anosmie) en smaakzin (dysgeusie/ageusie) (zonder neusverstopping), verhoging of koorts, koude rillingen, algehele malaise, (extreme) vermoeidheid, duizeligheid, algehele pijnklachten/spierpijn, hoofdpijn, pijn achter de ogen, oculaire pijn, conjunctivitis, buikpijn, anorexie/verlies van eetlust, misselijkheid, overgeven, diarree, verschillende huidafwijkingen, prikkelbaarheid/verwardheid/delier De ernst van het ziektebeeld COVID-19 is wisselend; van milde, niet-specifieke klachten tot ernstige ziektebeelden met koorts (>38 graden Celsius), benauwdheid, pneumonie, acute respiratoire stress-syndroom en septische shock. De patiënten met pneumonie worden onderverdeeld in ‘ernstige pneumonie’ als zij zuurstofbehoeftig zijn (circa 65% van de patiënten met een pneumonie), ‘kritiek’ als ze beademing nodig hebben (circa 20% van de patiënten met een pneumonie), of ‘fataal’ (circa 15% van de patiënten met pneumonie). Waar in het begin van de pandemie voornamelijk de klassieke luchtwegklachten bij ernstig zieke COVID-19-patiënten als typerend voor het ziektebeeld COVID-19 werden beschouwd, wordt uit latere studies duidelijk dat ook bovenste luchtweg- of niet-respiratoire symptomen het ziektebeeld COVID-19 kenmerken. Verlies van reukzin is niet kenmerkend voor COVID-19 en andere coronavirussen, maar treedt ook postviraal op bij andere virussen (Hopkins 2020) Van infecties met de omikronvariant is bekend dat deze minder vaak tot ernstige ziekte leiden (Mahase 2021, Wolter 2021). De meest gerapporteerde eerste symptomen van COVID-19 veroorzaakt door de omikronvariant zijn hoesten, keelpijn, hoofdpijn, vermoeidheid, spierpijn en koorts. Anosmie en ageusie worden minder vaak gemeld (Brandal 2021, UKHSA 2021) Extra-pulmonale manifestatiesSARS-CoV-2-virus kan ziekte veroorzaken in vrijwel alle orgaansystemen. Gastro-intestinale klachten komen bij 15% van de COVID-19-patiënten voor, met misselijkheid, overgeven, diarree en verminderde eetlust als de meest voorkomende symptomen. Patiënten met ernstige COVID-19 hadden frequenter gastro-intestinale symptomen in vergelijking met patiënten met niet-ernstige COVID-19 (Mao 2020) Bij ernstige COVID-19 vindt activatie van het stollingssysteem plaats. Longepitheliale en diffuse endotheliale inflammatie resulteren in de formatie van microtrombi en diverse veneuze en arteriële complicaties. Diep veneuze trombose (DVT) komt frequent voor (42% van de opgenomen patiënten en 59% van de op de IC opgenomen patiënten (Middeldorp 2020). Longembolie wordt veel gerapporteerd en myocardinfarct, herseninfarct en perifere infarcten komen ook voor. In een cohortstudie uit China bleek dat bij 71% van de mensen die overleden als gevolg van COVID-19 sprake was van diffuse intravasculaire stolling (Wiersinga 2020). Niet-vasculaire cardiale complicaties van COVID-19 zijn myocarditis, ritmestoornissen en pericarditis (Jafari-Oori 2022) Diabetes mellitus kan ontregelen door COVID-19 of door de behandeling met steroïden. Ernstig zieke patiënten met COVID-19 hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van acute nierschade. Leverenzymstoornissen komen voor. Milde neurologische verschijnselen zoals hoofdpijn, duizeligheid en vermoeidheid komen bij milde COVID-19 zeer frequent voor, ernstige neurologische complicaties zoals verwardheid, verminderd bewustzijn, meningo-encefalitis of Guillain-Barré-syndroom worden infrequent gerapporteerd (Gupta 2020). Een divers aantal huidafwijkingen zijn beschreven. gegeneraliseerd maculair of maculopapulair exantheem (morbiliform), papulovesiculaire uitslag (blaasjes), urticaria, pijnlijke acra met rood/paarse papels (gelijkend op perniones ofwel wintertenen), livedo reticularis laesies en petechiae (Sachdeva 2020). Een enkele keer is conjunctivitis bij COVID-19-patiënten beschreven (Aiello 2020) Case fatality rate (CFR)In een studie gebaseerd op cijfers van december 2019 tot en met augustus 2020 wordt geschat dat de mondiale CFR in juli-augustus 2020 varieert van 2,5% tot 4,1%, afhankelijk van de wijze van berekenen (Abou Ghayda 2020). Er is een significant verschil in CFR bij verschillende leeftijdsgroepen. Gebaseerd op cijfers uit Duitsland was deze in de periode van 6 juli t/m 6 september 2020 voor 35-59-jarigen 1%, voor 60-79-jarigen 2%, en voor 80-plussers 11% (Oke 2020) In de loop van de pandemie nam de CFR globaal af. Vaccinatie is hierop van grote invloed. In een studie die de top-20 landen met de hoogste vaccinatiegraad vergeleek met de rest van de wereld, was de gemiddelde CFR in de landen met een hoge vaccinatiegraad 1,83 (95%CI 1,24-2,42) en voor de rest van de wereld 2,32 (95%CI 1,86-2,79) over de periode januari 2021-januari 2022 (Haider 2022). Ook de opkomst van de omikronvariant is van invloed op de CFR. Grote studies ontbreken, maar volgens eerste schattingen zakte de CFR in Zuid-Afrika, waar omikron voor het eerst gedetecteerd werd, naar 0,7% (Simoneaux 2022) KinderenZie voor meer informatie over COVID-19 bij kinderen NVK - Documenten COVID-19. ZwangerschapZie het hoofdstuk . Ziekteverschijnselen na de acute fase. long COVIDDe term ‘long COVID’ wordt gebruikt om de aanhoudende klachten en eventuele blijvende gevolgen van COVID-19 te beschrijven. Er is geen goede ziektedefinitie van long COVID. In de praktijk wordt het syndroom beschreven als het aanhouden van symptomen voor meer dan 4 weken tot meer dan 3 maanden na het begin van ziekte (Mehandru 2022). Incidentie van long COVID verschilt in verschillende studies. Na ziekenhuisopname is de incidentie hoog en worden persisterende klachten 60 dagen na ziekenhuisopname voor COVID-19 in 33-87% van de patiënten gerapporteerd (Nalbaldian 2021). Uit de resultaten van een prospectieve studie uit Wuhan, China, bleek 76% van de patiënten 6 maanden na hun acute ziekteperiode met ziekenhuisopname minimaal één persisterend symptoom te rapporteren (Huang 2021). Zonder ziekenhuisopname bij acute ziekte is de incidentie lager. In het Verenigd Koninkrijk zijn 20. 000 patiënten met positieve coronatests 12 weken na de test ondervraagd en bleek dat 13,7% nog klachten meldde (Ayoubkhani 2021). Er is geen centrale rapportage in Nederland van hoeveel mensen long COVID hebben De symptomen zijn divers. Uit een systematische review bleken de meest gerapporteerde symptomen. zwakte (41%), algehele malaise (33%), vermoeidheid (31%), verminderde concentratie (26%) en kortademigheid (25%). 37% van de patiënten geeft aan dat de kwaliteit van leven verminderd is en 26% van de studies biedt bewijs van verminderde longfunctie. Bij een deel van de patiënten leidt dit tot aanhoudende invaliderende klachten die ook deelname aan het werkende leven beperken, terwijl zij voorheen volledig functioneerden. Voor een vollediger overzicht van de klachten verwijzen we naar de volgende reviews. Michelen 2021, Nalbandian 2021 De onderliggende mechanismen van long COVID zijn nog niet volledig opgehelderd. Een associatie lijkt te bestaan met onder andere oudere leeftijd, het aantal symptomen in de acute fase, ziekenhuisopname, vrouwelijk geslacht, hoger BMI en astma (Thompson Nature Commun 2022, Marshall 2021). Er zijn aanwijzingen dat aanhoudende inflammatie en auto-immuniteit als gevolg van een robuuste initiële immuunrespons met uitscheiding van cytokinen, celschade, en hypercoagubalititeit een rol spelen in de ontwikkeling van long COVID. Ook vertraagde virale klaring kan bijdragen (Mehandru 2022, Nalbandian 2021) Aanhoudende klachten na infectie komen vaker voor. Persisterende symptomen werden ook gemeld door patiënten geïnfecteerd in de vorige coronavirusuitbraken van SARS in 2003 en MERS in 2012 (Nalbandian 2021). Een pre-COVID-onderzoek uit Australië dat patiënten met Epstein Barr-virus, Coxiella burnetii of Ross River-virus prospectief vervolgde, toonde dat aanhoudende klachten van vermoeidheid, spierpijn en neurocognitieve functionaliteit voorkwamen bij 12% van de patiënten (Hickie 2006). Dit percentage komt overeen met de hierboven genoemde incidentiegetallen uit het VK van 13,7% bij niet-opgenomen COVID-19-patiënten. De mate waarin er onderlinge verschillen zijn in ernst of duur van klachten is echter onbekend Er is nog geen bewezen effectieve behandeling voor long COVID beschikbaar. Klachten lijken wel af te nemen met de tijd. Vaccinatie voorafgaand aan infectie beschermt in 15-49% tegen de ontwikkeling van long COVID, waarbij de meeste data is verkregen na maximaal twee vaccindoses (Al-Aly 2022, UKHSA 2022). Deze onderzoeken gaan alleen over personen die ondanks vaccinatie toch COVID-19 kregen, dus het beschermend effect van vaccinatie op de kans infectie te krijgen is hierbij niet meegenomen. Resultaten over het effect van vaccinatie op het verloop van klachten bij patiënten met long COVID zijn wisselend (UKHSA 2022). Het lijkt dat de incidentie van long COVID bij de omikronvariant lager ligt dan bij voorgaande varianten (Antonelli 2022). ▶ Ingeklapt VeterinairZiekteverschijnselen bij dieren Dieren kunnen asymptomatisch drager zijn, maar ook symptomen ontwikkelen. Bij huiskatten, nertsen en fretten zijn de symptomen meestal respiratoir en kunnen ook gastro-intestinale klachten voorkomen. Bij gehouden nertsen kan verhoogde sterfte optreden. Een deel van de nertsen kan ernstige respiratoire symptomen vertonen en laten histopathologisch een beeld van longontsteking zien. (Oreshkova 2020, Chaintoutis 2021). Bij Syrische hamsters zijn de symptomen vaak beperkt tot gewichtsverlies en soms mild-respiratoir Natuurlijke immuniteitNet zoals voor andere humane coronavirussen is het mogelijk om opnieuw geïnfecteerd te raken met SARS-CoV-2 (Iwasaki 2020, Tilett 2020, ECDC 2020e). Het risico op herinfectie en ziekenhuisopname daarbij is laag en het beschermend effect van natuurlijke infectie houdt aan tot meer dan een jaar, bleek in de periode vóór circulatie van de omikronvariant (Nordstrom 2022). Vooral als na een eerdere infectie wordt gevaccineerd, houdt die bescherming lang aan, bleek uit data tot september 2021 van het SIREN-onderzoek na 2 vaccindoses bij Engelse gezondheidswerkers (Hall 2022). Bij ouderen is het risico op herinfectie groter (Hansen 2021, Nordstrom 2022). Kinderen hadden tot eind 2021 een lager risico op herinfectie dan volwassen (Mensah 2022) Het is van belang onderscheid te maken in herinfectie met dezelfde variant of met een andere variant. Andere varianten kunnen door mutaties de bescherming door eerder verkregen immuniteit overwinnen (‘immuun-evasie’). Bij de omikronvariant is aangetoond in een bevolkingsonderzoek onder ongevaccineerde personen in Qatar dat deze vaker leidt tot herinfectie dan de andere varianten (Altarawneh 2022). Wel bleek er na eerdere infectie nog een robuuste bescherming te bestaan tegen complicaties van COVID-19 (ziekenhuisopname of dood) bij de herinfectie met een andere variant. Uit Engelse data bleek dat er een 5 keer hoger risico is op herinfectie door de omikronvariant dan door de deltavariant (Imperial College 2021). In dat onderzoek bleek ook dat 2 doses van het Pfizer-vaccin weinig bescherming tegen infectie met omikron boden, maar dat door een derde vaccinatiedosis de bescherming gedurende enkele maanden weer toenam tot 55-80% (Andrews 2022). Antistofrespons kan worden gebruikt als afgeleide maat voor immuniteit. De meeste mensen bouwen een antistofrespons op na SARS-CoV-2-infectie, maar dit percentage is lager in oudere mensen of wanneer de infectie asymptomatisch verliep (Laing 2021, Sette 2021). Het is inmiddels bekend dat van de mensen die antistoffen aanmaakten na de infectie, dit in verreweg de meeste gevallen tot 12 maanden na de infectie meetbaar is (RIVM 2021). Wel nemen de concentraties van antistoffen af in de maanden na infectie en vaccinatie, wat een natuurlijk fenomeen is (Levin 2021, Almendro-Vazquez 2021). Daardoor is er een aantal maanden na infectie of vaccinatie bij blootstelling aan een andere variant weer risico op een infectie, maar is het risico op een ernstig beloop meestal wel lager dan bij de primaire infectie Een deel van de bescherming tegen ernstige ziekte komt voort uit immuungeheugen dat niet gemeten wordt met routine-antistoftesten. Er is steeds meer bekend over de rol van de T-celrespons en memory-B-cellen (Sette 2021, Altawalah 2021, Breton 2021). Het immuungeheugen dat hiermee wordt opgebouwd, is in staat om bij herinfectie zeer snel de antistofproductie sterk te verhogen en een T-celrespons te stimuleren, welke helpen bij het beperken van ernstige ziekte (Sette 2021). Ook bij een mild verlopen infectie met SARS-CoV-2, waarbij de antistofrespons achterblijft in vergelijking met ernstige COVID-19, werden antistof-positieve plasmacellen in het beenmerg aangetroffen (Turner 2021) Mensen die opnieuw geïnfecteerd zijn, kunnen opnieuw besmettelijk zijn voor hun omgeving. De mate van besmettelijkheid is lager na vaccinatie of eerdere infectie. In een bevolkingsonderzoek in Qatar tot juli 2021 bleek dat er minder virus aanwezig was bij doorbraakinfectie na 2 mRNA-vaccindoses of na herinfectie dan bij ongevaccineerde personen (Abu Raddad 2022). De duur van besmettelijkheid wordt door vaccinatie verkort (Kissler 2022), maar na herinfectie is dat niet bekend. Daarom worden vooralsnog dezelfde maatregelen geadviseerd bij herinfectie als bij een primo-infectie. Verdenking herinfectieEr wordt voor de definitie van herinfectie vaak in internationale registratie een interval van minimaal 3 maanden aangehouden tussen 2 positieve testen bij nieuwe symptomen. Herinfecties treden echter ook al binnen die 3 maanden op. In Nederland is de definitie van een herinfectie
* Of na de datum van testen als de 1e ziektedag ontbreekt Let op. Dit beleid geldt niet voor
Bij kwetsbare groepen met een verhoogde kans op een ernstig verloop van COVID-19 wordt een advies op maat geadviseerd. Vroege herinfecties zijn beschreven bij immuungecompromitteerden; bovendien kan de besmettelijke periode bij hen langer zijn ▶ Ingeklapt VeterinairNatuurlijke immuniteit bij dieren Bij huiskatten en Syrische hamsters is de natuurlijke immuniteit minimaal 28 dagen (Bosco-Lauth 2020, Chiba 2021, Clark 2021, Selvaraj 2021, Gaureault 2021), maar is de maximale duur van de natuurlijke immuniteit niet bekend. Nertsen hebben een natuurlijke immuniteit van maximaal 2 maanden (Boklund 2021, Rasmussen 2021), waarna herinfectie beschreven is, terwijl in fretten al na 28 dagen herinfectie mogelijk is (Patel 2021, Ryan 2021) Reservoir De mens. Er wordt uitgegaan van een zoönotische bron (vleermuizen en/of schubdieren) (Wang W. 2020). Verder is transmissie vanuit de mens naar andere zoogdieren beschreven (o. a. katachtigen, nertsen, honden, aapachtigen) (El-Sayed 2021). ▶ Ingeklapt VeterinairDierlijke reservoirs Dieren kunnen mensen besmetten met SARS-CoV-2. Van huiskatten, Syrische hamsters en nertsen is bekend dat zij het virus hebben overgedragen op mensen, maar de aantallen zijn beperkt (Piewbang 2022, Yen 2022). Alleen bij uitbraken in nertsenfokkerijen zijn waarschijnlijk meerdere mensen besmet geraakt (Boklund 2021, Oude Munnink 2020, Hammer 2021) In Nederland zijn er geen bekende natuurlijke reservoirs, maar in andere Europese landen zijn wilde marterachtigen gevonden die positief testten voor SARS-CoV-2, zoals een otter in Spanje (Padilla-Blanco 2022), of SARS-CoV-2 antilichamen hadden, zoals boommarters en dassen in Frankrijk (Davoust 2022). In Amerika is het witstaarthert (Odocoileus virginianus) een natuurlijk reservoir (Caserta 2022, Chandler 2021, Vandegrift 2022) BesmettingswegDe ziekte is van mens op mens overdraagbaar DirectSARS-CoV-2 kan op meerdere manieren worden overgedragen, maar de internationale consensus is dat overdracht voornamelijk plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 meter via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen (WHO 2021, CDC 2021 a, ECDC 2021, RKI 2022). Transmissie treedt op doordat de druppeltjes ingeademd worden of in de ogen, neus en mond terechtkomen. Deze druppeltjes kunnen variëren van grootte. Op verdere afstand van de besmette persoon worden de druppeltjes steeds verder uiteen gespreid en is de kans op infectie kleiner (Liu et al. 2016). Het is echter mogelijk dat in specifieke situaties de druppeltjes wel in grotere aantallen verder komen dan 1,5 meter, bijvoorbeeld als er hard geniest of gehoest wordt zonder de neus of mond af te schermen (Bourouiba 2014, 2020). Ook kunnen druppeltjes verder komen als er sterke luchtstromen zijn door bijvoorbeeld een airconditioning of ventilator (Lu et al. 2020, Kwon et al. 2020) Indirecte transmissieAerogene transmissie kan (via de lucht over langere afstand en/of tijd) door virusdeeltjes die in de kleine druppeltjes (aerosolen) zitten in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen – vooral voor een langere tijd – bij elkaar zijn, en mogelijk ook nadat een besmettelijke persoon de ruimte al heeft verlaten (WHO 2021, CDC 2021, RKI 2022). Vanwege de vele infectieuze aerosolen die vrijkomen via bepaalde medische procedures (WHO 2020a), bijvoorbeeld bij tracheale intubatie, wordt algemeen aangenomen dat zij tot een grotere kans op aerogene transmissie van SARS-CoV-2 kunnen leiden (Federatie Medisch Specialisten 2020). Overdracht van het SARS-CoV-2-virus via luchtkanalen van ventilatiesystemen is niet waargenomen. Zie voor achtergrondinformatie en literatuurreferenties de bijlagen Aerogene transmissie SARS-CoV-2 (onderbouwing) en Ventilatie en COVID-19. Er zijn aanwijzingen dat indirecte overdracht ook mogelijk is wanneer een persoon met de handen besmette oppervlakten en voorwerpen heeft aangeraakt waarop voldoende infectieus virus aanwezig is en daarna de mond, ogen of neus aanraakt (CDC 2021b, ECDC 2021, WHO 2021, Gonçalves 2021). De overdracht via oppervlakken en voorwerpen is echter geen voorname route (WHO 2021, CDC 2021b, ECDC 2021, Butot 2022, Mohamadi 2021) Indirecte overdracht via fecaal-orale transmissie is niet met zekerheid vastgesteld en wordt niet gezien als route (WHO 2021, CDC 2021a, ECDC 2021, Giacobbo et al. 2021). Het virus is wel aangetroffen in feces van patiënten en rioolwater (Giacobbo et al. 2021, Tiwari 2021). Dit zal naar verwachting weinig bijdragen aan de overall transmissie LactatieNet als bij andere virale luchtweginfecties speelt transmissie van het virus via borstvoeding waarschijnlijk geen rol (standpunt FMS). ▶ Ingeklapt VeterinairRelevante transmissieroutes bij dieren Bij huisdieren kan overdracht plaatsvinden naar mensen via direct contact en mogelijk aerogeen Besmettelijke periodeExacte gegevens over de besmettelijke periode zijn beperkt en er is ook veel individuele variatie in uitscheiding van virus (Ruian Ke 2022). In het ECDC-rapport over SARS-CoV-2-virusuitscheiding wordt uit de literatuur geconcludeerd dat er tot nu toe geen bewijs is voor secundaire transmissie vanaf dag 7 na start symptomen. De kans op transmissie door de geïnfecteerde persoon is het grootst van 2 dagen voor tot 3 dagen na start van de symptomen, met daarna afnemende kans tot dag 5. Tussen dag 5 en dag 7 is het risico niet goed bekend, maar het lijkt beperkt. Voor de omikronvariant is dit niet specifiek bekend, maar daarbij wordt gezien de overeenkomstige uitscheidingsduur uitgegaan van eenzelfde duur van besmettelijke periode. Resultaten uit casestudies, clusterstudies, retrospectieve en prospectieve cohortstudies en modelleringsstudies laten zien dat presymptomatische transmissie voorkomt. Resultaten uit deze studies laten zien dat er 1-5 dagen voor de start van symptomen transmissie kan plaatsvinden. Echter, het is lastig om goed te definiëren of iemand helemaal geen klachten had of milde of vroege symptomen, vooral bij virusvarianten of leeftijdsgroepen waarbij mild beloop vaker voorkomt. Daarnaast is er in de meeste studies geen directe virologische onderbouwing beschikbaar in de vorm van sequentiedata, virusneutralisatiestesten en/of viruskweken. De range waarin pre-symptomatische mensen bijdragen aan de transmissie is nog niet met zekerheid vastgesteld, maar wordt geschat op minstens 45% (Casey Bryars 2020). Asymptomatische personen kunnen bijdragen aan transmissie naar huishoudcontacten met een lagere secundaire attack rate dan symptomatische personen (Madewell et al. 2020) Bij niet-immuungecompromitteerde personen bleef SARS-CoV-2 in de periode voor vaccinatie en in het pre-delta-tijdperk in monsters van de luchtwegen aantoonbaar en kweekbaar tot 8-9 dagen na de start van symptomen in milde gevallen (Viroscience Erasmus MC 2020, Wölfel 2020, Cevik 2020). Bij ernstige ziekte waarvoor opname in het ziekenhuis nodig was, wordt er na 10 dagen nog bij sommige patiënten levend virus uitgescheiden, waarbij incidenteel tot 14 dagen of langer virus kon worden gekweekt Bij immuungecompromitteerde personen blijft de viruskweek ook langer dan 1 week positief en deze kan zelfs bij ernstige patiënten die opgenomen waren nog 2-3 weken positief blijven. Het is niet bekend of immuungecompromitteerde personen met alleen milde klachten ook langer dan 1 week nog levend virus uitscheiden. Bij ernstige immuunsuppressie, zoals stamceltransplantatie in de laatste 6 maanden, kan de viruskweek tot 2 maanden positief blijven na een ernstige infectie (Aydillo 2020) Virus is gedetecteerd en gekweekt uit feces (Wang W. 2020, Xu 2020, Zhang 2020). Na het verdwijnen van de klachten kan het virus met PCR nog aantoonbaar blijven in feces (4-5 weken). De rol van verspreiding via fecaal-oraal contact is nog onduidelijk, maar zal naar verwachting weinig bijdragen aan de overall transmissie ▶ Ingeklapt VeterinairBesmettelijke periode bij dieren Van niet alle diersoorten zijn hier gegevens over. Bij katten en Syrische hamsters is de periode waarin virusdeeltjes detecteerbaar zijn in de luchtwegen of feces meestal niet langer dan een 5-10 dagen na infectie (Selvaraj 2021, Monchatre-Leroy 2020, Blaurock 2022). Bij fretten en nertsen is de uitscheiding van virusdeeltjes verdwenen na ongeveer 10-12 dagen (Shuai 2020, Monchatre-Leroy 2020) BesmettelijkheidDe infectieuze dosis van SARS-CoV-2 is onbekend. Het is daarom nog niet duidelijk of een persisterende positieve viruskweek gevonden na start van symptomen ook daadwerkelijk duidt op een persisterend infectierisico voor de omgeving, zoals beschreven bij immuungecompromitteerde personen (Aydillo 2020) Wel is er bewijs dat de hoeveelheid virus die wordt aangetoond in patiënten het hoogst is rond het moment waarop de symptomen beginnen tot enkele dagen erna (He 2020, Kim 2020, Zou 2020). Dat betreft de periode van 1-2 dagen voor de start van symptomen tot de eerste 5 dagen van ziekte (Cevik 2020). Zowel patiënten met milde als met ernstige klachten kunnen virus uitscheiden in de presymptomatische en symptomatische fase (Zhang 2020). Asymptomatische patiënten hebben mogelijk initieel vergelijkbare hoeveelheden virus in de bovenste luchtwegen, maar de uitscheiding daarvan duurt korter (Cevik 2020). De virale load in monsters genomen van asymptomatische, presymptomatische of personen met klachten verschilt niet (Mizumoto 2020). Echter is er door de verspreiding van kleine druppeltjes door hoesten of niezen wel sprake van een verhoogde besmettelijkheid van personen met klachten Buiten het lichaam kan het virus maar kort overleven. Hoe lang dat precies is, is nu nog onbekend. In het lab kan dit variëren van enkele uren tot enkele dagen (Van Doremalen et al. 2020). Dat is afhankelijk van bijvoorbeeld het soort oppervlakte, de temperatuur, de luchtvochtigheid en aanwezigheid van zonlicht ▶ Ingeklapt VeterinairBesmettelijkheid van dieren De ziekte is besmettelijk van dier op mens, maar dit komt zeer zelden voor. Dieren zijn besmettelijker wanneer er duidelijke symptomen zijn. Bij nertsen die in grote aantallen bij elkaar gehouden worden (en waarbij dus grote aantallen besmettelijke dieren in een kleine ruimte aanwezig zijn) zijn de meeste gevallen van dier-mens-transmissie opgetreden DiagnostiekUpdate maart 2023. Huidige versie is vastgesteld op 17 maart 2023 door de subcommissie diagnostiek i. s. m. NVMM De paragraaf Diagnostiek bij dieren is toegevoegd op 23 juni 2023 als onderdeel van de veterinaire paragrafen (voor meer informatie zie Versiebeheer). Indicaties voor diagnostiekEr is geen testadvies voor het algemeen publiek. Uiteraard kunnen mensen zelf besluiten een zelftest te doen. In specifieke situaties, zoals bij ernstig ziek zijn of bij een zeer hoog risico op een ernstig beloop, zal op indicatie van een arts in lijn met vigerende professionele richtlijnen een (PCR-)test worden afgenomen voor diagnostiek en behandeling Directe diagnostiekMoleculaire testenDetectie van het SARS-CoV-2-virus kan gedaan worden met (real-time) reverse-transcriptie-PCR (RT-PCR) of een andere nucleic acid amplification technique (NAAT) , zoals transcription-mediated amplification (TMA) voor detectie van viraal RNA. Uiteraard dient voor een optimale detectie van het virus, onafhankelijk van de techniek, de monsterafname – diepe nasofarynx of mid-turbinate (neus)wat en orofarynx(keel)wat – op de juiste wijze plaats te vinden. Het blijft belangrijk om beide af te nemen, omdat er personen zijn die alleen op een van de twee locaties positief zijn. Om materiaal te besparen is het mogelijk om met één wattenstok zowel neus als keel te bemonsteren, twee wattenstokken in één buis met verzendmedium te versturen, of materialen gepoold te testen. Voor toelichting, zie de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek bij deze richtlijn. Voor directe diagnostiek bij kinderen en speciale doelgroepen, zie de verderop in deze richtlijn. De gevoeligheid van de PCR op naso- en orofarynxuitstrijken lijkt het grootst vanaf de eerste ziektedag tot dag 4 à 5 na start van klachten en neemt daarna geleidelijk af. Personen kunnen al positief in de PCR testen vóór het begin van de klachten (presymptomaten) en er blijkt een aanzienlijk aantal mensen te zijn dat volledig asymptomatisch blijft, maar wel PCR-positief is (Jefferson 2022, He 2020). De virale load blijkt niet veel te verschillen tussen asymptomaten, presymptomaten en mensen met klachten (Mizumoto 2020) Op de website van de Federatie Medische Specialisten (FMS) staat een leidraad voor diagnostiek, die vooral gericht is op patiënten met klachten verdacht voor SARS-CoV-2-infectie in het ziekenhuis. Bij negatieve naso- en orofarynxuitstrijken en hoge verdenking op COVID-19 wordt daar geadviseerd de PCR te herhalen op materiaal uit diepere luchtwegen, zoals sputum of bronchoalveolaire lavage (BAL)-vloeistof of eventueel feces. Sommige personen kunnen nog wekenlang, ook na resolutie van klachten, positief voor viraal RNA blijven in naso- of orofarynxuitstrijken, veelal met een lage virale load. Deze personen zijn zeer waarschijnlijk niet meer infectieus, zeker bij een verdere goede gezondheid Bij immuungecompromitteerde patiënten en beademde COVID-19-patiënten is de infectieuze periode langer dan bij immuuncompentente patiënten. Zie de FMS-leidraad ‘Niet meer besmettelijk na COVID-19’ voor informatie wanneer positieve patiënten na COVID-19 niet meer als besmettelijk worden beschouwd. De PCR-testen voor SARS-CoV-2 in Nederland zijn oorspronkelijk gericht op twee targets. het E-gen en het RdRP-gen. Met de ervaring die daarmee is opgedaan, hebben de meeste laboratoria destijds ervoor gekozen om alleen nog voor het meest gevoelige E-gen te testen om tijd te besparen en het gebruik van reagentia bij schaarste in te perken. Deze situatie is inmiddels sterk veranderd. Er is inmiddels een diversiteit aan in-house en commerciële NAAT-testen die verschillende genen, één of meerdere, als target gebruikt. In validaties met kwaliteitspanels van het RIVM en kwaliteitsrondzendingen georganiseerd door het RIVM in samenwerking met het Erasmus MC zijn deze vergelijkbaar gevoelig (zie voor meer detail de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek en de rapportages van november 2020 en februari 2021, mei 2021, november 2021). De amplificatiecurves dienen zorgvuldig te worden beoordeeld (zoals bij iedere PCR-analyse en zeker bij Ct-waarden boven Ct 35). Een positieve PCR-uitslag met een hoge Ct-waarde is voor patiëntendiagnostiek en -behandeling onverminderd relevant. Voor screening in teststraten en in BCO kunnen positieve PCR-uitslagen met hoge Ct-waarden mogelijk duiden op minder besmettelijkheid van de bijbehorende geteste personen, zoals o. a. wat langer na infectie, maar het kan ook passen bij een hele vroege infectie Een toenemend aantal laboratoria gebruikt een volautomatisch testsysteem dat op TMA is gebaseerd. Het systeem meet ‘relative light units’ (RLU) of “time to positivity (TTP)” en geeft kwalitatieve uitslagen (positief of negatief) in plaats van kwantitatieve resultaten zoals de PCR. De TTP is echter een kwantitatieve maat die aan een standaard (bijv. ‘the First International WHO standard for SARS-CoV-2 RNA’) gekalibreerd kan worden waardoor er een viral load gegeven kan worden. Er zijn naast de reguliere NAAT-testen ook moleculaire point-of-care-testen (mPOCT) op de markt gekomen, die vooral worden gebruikt voor spoeddiagnostiek vanwege de snel beschikbare resultaten (binnen een uur). Ze geven kwantitatieve (Ct-waarde) of kwalitatieve (positief of negatief) uitslagen, en zijn vooral van toegevoegde waarde op (laboratorium)locaties die niet over een routinematig moleculair diagnostisch laboratorium beschikken, of in ziekenhuizen voor snelle patiëntenzorg-gerelateerde beslissingen. Ze zijn niet geschikt om grote monsteraantallen te verwerken Niet alle moleculaire diagnostiek is even sensitief. Goed uitgevoerde RT-PCR is zeer gevoelig en kan mede door de Ct-waarde bij positieve uitslagen gebruikt worden om de gevoeligheid en detectiegrens van andere NAAT en mPOCT te controleren AntigeentestenAntigeentesten berusten op het aantonen van virale eiwitten (antigeen). Deze testen kunnen over het algemeen heel snel een resultaat geven (binnen 15 tot 30 minuten). De monsters die hiervoor gebruikt worden zijn neus- en/of keeluitstrijken, net als bij de reguliere NAAT. Er zijn antigeentesten van een groot aantal fabrikanten. Uit diverse validatiestudies in personen met klachten die getest zijn in een GGD-teststraat komt naar voren dat bij een hogere virale load (lagere Ct-waarde) de overeenkomst tussen PCR-resultaten en een antigeensneltest het beste is. Daarmee zijn de antigeentesten bruikbaar bij personen met klachten, in de week na de 1e ziektedag of bij bekende blootstelling aan bevestigde COVID-19-patiënten. Een positieve antigeentest is aan de meldingscriteria toegevoegd. Een eerste Nederlandse rapportage is eind oktober 2020 uitgebracht. Een Europees overzicht van antigeentesten en de bijbehorende studies wordt door de EU gepubliceerd en geregeld geüpdatet. Zie ook de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek. AntigeenzelftestenAntigeenzelftesten berusten op dezelfde principes als de antigeentesten Afnametechniek en beschermingsmaatregelenVoor afnametechniek van de oro-/nasofarynxmonsters, zie de bijlage Afnametechniek specifieke virale diagnostiek. Voor orofaryngeale/mid-turbinate bemonstering in de GGD-teststraatsetting kunnen dezelfde wattenstokken gebruikt worden. Afhankelijk van het beleid van de GGD zal het om een tweetal of om 1 wattenstok(ken) gaan. Indien 2 wattenstokken gebruikt worden, wordt de keelwattenstok, zoals gebruikelijk, voor orofaryngeale bemonstering gebruikt en de nasofarynxwattenstok voor mid-turbinate bemonstering. Indien 1 wattenstok gebruikt wordt, kan de nasofarynxwattenstok voor orofarynxbemonstering gebruikt worden, waarbij het belangrijk is ook de keelbogen met de zijkant van de wattenstok te bemonsteren vanwege de kleinere kop. Monsterafname voor mid-turbinate bemonstering gebeurt op dezelfde wijze als de nasofaryngeale afname, alleen minder diep, namelijk van het mid-inferieure deel van de onderste neusschelp. Dit is wel dieper dan het vestibulum nasi (‘neuspeutergebied’, zie video). Dat wil zeggen dat de wattenstok horizontaal (en niet verticaal) ingebracht dient te worden. Na inbrengen op de beoogde afstand wordt de wattenstok een paar (4-5) keer snel rondgedraaid. Afnametechniek bij kinderen en speciale doelgroepenKinderen tot en met 12 jaar kunnen ook bemonsterd worden via een orofarynxuitstrijk gecombineerd met een mid-turbinate uitstrijk. Het begin van de kop van de wattenstok, ofwel de overgang van steel naar afnamedeel dient 1-2 centimeter diep ingebracht te worden, of de wattenstok dient tot de eerste weerstand ingebracht te worden. Indien gecombineerde orofaryngeale/mid-turbinate afname echt niet slaagt, is een ander alternatief mid-turbinate afname in beide neusgaten en niet orofaryngeale afname alleen, omdat deze meer sensitiviteitsverlies geeft (Palmas 2020). Veelal slaagt echter de orofaryngeale afname en een praktische oplossing kan zijn om desgewenst daarna een korte pauze in te lassen alvorens tot mid-turbinate afname over te gaan Ook is speeksel verkregen met de ‘sabbelwatten’ in voorkomende gevallen een alternatief Bij jonge kinderen bij wie niet altijd een neus-/keeluitstrijk afgenomen kan worden, kan overwogen worden om PCR te verrichten op speeksel afgenomen met een speekselspons. Voor het afnemen van speeksel is een specifiek systeem geëvalueerd. Zie ook de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek. Op de manier zoals speeksel met een speekselspons afgenomen wordt in Nederland voor diverse studies en bij kinderen onder de 6 jaar, is er een goede correlatie tussen de uitslagen van de PCR op speeksel en naso- en orofarynxmonster. Bij lage virale loads in nasofarynx en orofarynx bestaat de kans dat de PCR op speeksel negatief is. Ook kan orofaryngeale/mid-turbinate bemonstering of speekseldiagnostiek in uitzonderlijke gevallen ingezet worden bij andere personen waarbij afname van een naso-/orofarynxuitstrijk niet mogelijk is (patiënten van alle leeftijden in de gehandicaptenzorg en in de (psycho)geriatrie). Ook kan een fecesmonster in sommige gevallen worden overwogen. Het is belangrijk bij testafname gerichte aandacht te besteden aan kinderen en hun ouders, en andere speciale doelgroepen. Voor handreikingen betreffende communicatie en orofaryngeale/mid-turbinate afnametechniek bij kinderen kan ook de online NSPOH-trainingsmodule paragraaf ‘Afname bij kinderen’ geraadpleegd worden (ontwikkeld door de NSPOH in opdracht van GGD GHOR NL). Voor hygiënemaatregelen bij afname, zie Generiek draaiboek, bijlage 8. Hygiënemaatregelen, paragraaf ‘Bescherming bij monsterafname’ (pagina 2). Het advies is om betreft mondneusmasker bij afname diagnostisch materiaal minimaal een chirurgisch mondneusmasker type IIR te gebruiken (of een FFP1-masker, mits beschikbaar). Uitvoerende laboratoriaEr is een groot aantal laboratoria waar diagnostiek naar SARS-CoV-2 op neus- en keelmonsters kan worden uitgevoerd. Meerdere laboratoria kunnen ook een PCR op speeksel of feces uitvoeren. Neem hiervoor eerst contact op met het microbiologisch laboratorium of dat daar mogelijk is. Voor speeksel hebben laboratoria hun technieken gevalideerd met kwaliteitspanels Voor een overzicht van de betreffende laboratoria en voor aanvullende informatie over transport, laboratoriumveiligheid en afnamematerialen, zie de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek. Indirecte diagnostiekEr zijn diverse antistoftesten in ELISA-format ontwikkeld, geëvalueerd en beschikbaar voor COVID-19 diagnostiek. Er zijn testen voor IgM en IgG apart en testen die totaal-Ig meten. Omdat het enige tijd duurt voordat een antistofrespons meetbaar is, zijn deze testen in het algemeen pas toepasbaar vanaf 10 tot 14 dagen na start van klachten. Antistofbepalingen kunnen nuttig zijn om te bepalen of een persoon antistoffen aan kan maken en of iemand COVID-19 heeft doorgemaakt of is gevaccineerd. Het is tot op heden niet mogelijk om op basis van antistoffen te adviseren over bescherming, besmettelijkheid en in hoeverre de aanwezigheid van antistoffen transmissie kan voorkomen. Zie verder de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek. Niet-microbiologische diagnostiekN. v. t Typering voor bron- en contactonderzoekTyperen met next-generation sequencing (NGS) is mogelijk voor, uitbraakonderzoek, bron- en contactonderzoek, bijzondere SARS-CoV-2-casuïstiek en ten bate van de (kiem)surveillance bij RIVM-IDS, het Erasmus MC of een van de SeqNeth-laboratoria (Labinfact 91). Meer informatie over kiemsurveillance is hier te vinden, met een verdere link naar informatie over gedetecteerde virusvarianten. Virusvarianten en diagnostiekHet virus kan veranderen door mutaties. Afhankelijk van waar deze optreden kunnen de mutaties in virusvarianten invloed hebben op diagnostiek. Een inmiddels bekend voorbeeld uit de moleculaire diagnostiek is de zogenaamde S-gene target failure (SGTF) of ’S-gen dropout’. Dit betekent een signaalverlies van het S-gentarget bij bepaalde moleculaire testen, die (onder andere) dat target-gen dat codeert voor het spike (S)-proteïne gebruiken. Andere gentargets zijn dan nog wel positief. Ook wordt er uitval of verminderde sensitiviteit van gen-targets bij andere commerciële assays gerapporteerd. Met toenemende evolutie van diverse varianten neemt het risico op uitvallen van targets door mutaties toe, waardoor testen voor meer dan één target relevant is. Bij nieuwe varianten wordt materiaal beschikbaar gesteld door de referentielaboratoria voor validatie van assays, indien het virus succesvol is geïsoleerd. Zie verder Varianten van het coronavirus SARS-CoV-2. Aanvullende informatie ten aanzien van diagnostiekZie de bijlage Aanvullende informatie diagnostiek. ▶ Ingeklapt VeterinairDiagnostiek bij dieren Bij verdenking van COVID-19 bij dieren kan contact opgenomen worden met de NVWA. Diagnostiek bij dieren vindt plaats via nasale swab en PCR. De monsters kunnen worden ingestuurd naar de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht volgens voorschrift in ‘Diagnostiek COVID-19 bij dieren – PCR op SARS-CoV-2’. Bij besmetting van bedrijfsmatig gehouden dieren dient contact opgenomen te worden met de NVWA. Voor bedrijfsmatig gehouden dieren is diagnostiek mogelijk bij Wageningen Bioveterinary Research. Zie ook NVWA, Bedrijfsmatig gehouden dieren en SARS-CoV-2 RisicogroepenVerhoogde kans op infectieIn het algemeen kan gesteld worden dat in situaties met veel contacten en zonder goed opvolgen van basishygiëne-adviezen er een verhoogde kans is op oplopen van infectie (crowding) ▶ Ingeklapt VeterinairRisicodieren Huisdieren, specifiek katten, Syrische hamsters of fretten Verhoogde kans op ernstig beloopMensen die ouder zijn dan 70 jaar hebben een verhoogd risico op ernstig beloop van COVID-19. Er zijn daarnaast aandoeningen waarbij het risico op overlijden bij COVID-19 vergelijkbaar is aan dat van personen van 70 jaar of ouder. Dat bleek uit de eerste analyses bij ongevaccineerde personen (Williamson 2021). Door vaccinaties neemt het risico op overlijden substantieel af. Ook na 1 of 2 vaccinaties zijn er echter nog hoogrisicogroepen, bleek uit onderzoeken naar het risico op overlijden ten gevolge van COVID-19, uit de periode voordat de omikronvariant circuleerde (Hippisley 2022, Green 2022). Deze hoogrisicogroepen zijn als volgt gedefinieerd
*Dit betreft instellingen waar ouderen, verstandelijk gehandicapten en GGZ-cliënten wonen met zorg of begeleiding De bevindingen uit dit literatuuronderzoek zijn afgestemd met de medische beroepsverenigingen, zodat de definiëring en afbakening van risicogroepen vertaald is naar de Nederlandse context (zie adviesnota). Daarnaast zijn er patiëntengroepen met een minder verhoogd risico op overlijden; deze patiëntengroepen hebben aandoeningen die vallen onder de indicatie voor de jaarlijkse influenzavaccinatie (medische risicogroep). Het gaat om volwassenen
Door additionele vaccindoses en doordat de omikronvariant minder vaak ernstige complicaties van COVID-19 veroorzaakt, neemt het risico op overlijden ten gevolge van COVID-19 af. Wat betreft het risico op ziekenhuisopname ten gevolge van COVID-19. de risicofactoren voor ziekenhuisopname komen in grote mate overeen met die voor overlijden (Hippisley 2022). Het risico op ziekenhuisopname wordt door vaccinaties inclusief de laatste bivalente herhaalprik in 2022 verlaagd (CIMS-RIVM data). Toch blijft er een risicoverschil op een ernstig beloop van COVID-19 (opname of overlijden) in de bevolking bestaan; dit risico is het hoogst bij ernstig immuungecompromitteerde patiëntengroepen als gevolg van achterblijvende vaccineffectiviteit in combinatie met een onderliggende aandoening of behandeling ervan Zie ook de handleiding COVID-19-vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten. ZwangerschapZwangerschap. verhoogde kans op ernstig beloop De zwangere zelfZwangeren hebben meer risico om ziek te worden van COVID-19 en zwangerschapscomplicaties te ontwikkelen. Dit geldt met name voor het derde trimester (≥28 weken) van de zwangerschap vanwege de mechanische beperking door de groeiende buik met als gevolg verkleining van de longcapaciteit, waardoor er vaker complicaties zoals een pneumonie optreden, met name naarmate de zwangerschap vordert. Ziekenhuis- of IC-opname van gezonde zwangeren door COVID-19 komt in Nederland vrijwel niet meer voor sinds de omikronvarianten dominant zijn geworden. Naast de virusvariant is dit ook het gevolg van immuniteit door vaccinatie en/of eerder doorgemaakte infecties. Uit een internationale studie bleek dat gedurende de eerste 6 maanden dat de omikronvariant circuleerde, COVID-19 bij zwangere vrouwen nog meer risico gaf op ernstige maternale morbiditeit en mortaliteit, vooral bij ongevaccineerde vrouwen (Villar 2023). Na een basisserie en vooral na een boostervaccinatie nam het risico op ernstige COVID-19 af. Extra risico op een ernstig beloop is aan de orde wanneer er sprake is van onderliggend lijden (pre-existente comorbiditeit) of van reeds bestaande zwangerschapscomplicaties VaccinatieAlle zwangeren krijgen het advies om zich te laten vaccineren volgens het reguliere vaccinatieprogramma. Zie de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie. ArboAandachtspunten rondom inzet kwetsbare medewerkers Een werknemer kan contact opnemen met de bedrijfsarts als er zorgen zijn over zwangerschap en/of gezondheid in relatie tot de werkzaamheden en arbeidsomstandigheden. Met name als er sprake is van onderliggend lijden. Indien gewenst neemt de bedrijfsarts contact op met de verloskundige of behandelaar (medisch specialist of huisarts). Zie hiervoor ook bijlage. Aandachtpunten rondom inzet van onvoldoende beschermde kwetsbare werknemers EpidemiologieVerspreiding in de wereldSARS-CoV-2 komt wereldwijd voor. Officiële gerapporteerde cijfers zijn te vinden op de websites van ECDC en WHO. Deze cijfers zijn sterk afhankelijk van testbeleid, kwaliteit van surveillancesystemen en aantallen uitgevoerde testen. Omdat het testbeleid, de kwaliteit van surveillancesystemen en de testaantallen per land veel verschillen en veranderen, geven gerapporteerde incidentiecijfers maar een beperkte weergave van de werkelijke verspreiding. ▶ Ingeklapt VeterinairVerspreiding in de wereld bij dieren In algemene zin zijn katachtigen (kat, leeuw, tijger, luipaard etc. ), marterachtigen (nerts, fret etc. ), apen (gorilla, makaak enz. ), witstaarthert, hond, Syrische hamster en dwerghamster vatbaar voor alle varianten van het SARS-CoV-2 virus. De omikronvariant heeft meer gastheren, waaronder ook ratten en muizen Verder zijn er in vrijwel alle ordes zoogdieren antilichamen of virusdeeltjes gevonden, waaronder ook in landbouwhuisdieren, zoals rund en geit Het virus is aangetoond in honden en katten wereldwijd. Daarnaast zijn er in het wild otters, Amerikaanse nertsen, witstaartherten, een luipaard en een reuzenmiereneter gevonden die geïnfecteerd waren met SARS-CoV-2. Dit zijn mogelijke natuurlijke reservoirs Voorkomen in NederlandSinds de introductie van het SARS-CoV-2-virus is het continu aanwezig in Nederland. Afhankelijk van seizoen, bestrijdingsmaatregelen en het voorkomen van nieuwe, meer besmettelijke varianten worden fluctuaties gezien in de epidemiologie
▶ Ingeklapt VeterinairVoorkomen in Nederland bij dieren Al in 2021 hadden asielkatten antilichamen tegen SARS-CoV-2 (Van der Leij 2021) en bij bezoek aan de dierenarts waren er zowel katten als honden PCR-positief of seropositief (Kannekens-Jager 2022) Preventie ImmunisatieVanaf januari 2021 is de Nederlandse bevolking gefaseerd opgeroepen voor vaccinatie tegen COVID-19. Op 24 december 2020 is de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie gepubliceerd. In deze richtlijn staan de kaders voor de uitvoering van COVID-19-vaccinatie en de medische informatie over de uitvoering. De richtlijn wordt met regelmaat geactualiseerd. Zodra er een wijziging is, bijvoorbeeld naar aanleiding van uitkomsten van postmarketingsurveillance, of als er een nieuw vaccin in Nederland beschikbaar is, zal de richtlijn worden aangepast. Professionals kunnen extra informatie vinden op de website www. rivm. nl/covid19vaccinatieprofessionals, in de e-learning of bij de veelgestelde vragen en zich aanmelden voor de nieuwsbrief COVID-19-vaccinatie. ▶ Ingeklapt VeterinairImmunisatie bij dieren Niet verplicht. Vaccin niet beschikbaar Algemene preventieve maatregelen
Volg de generieke adviezen voor het voorkomen van respiratoire infecties
▶ Ingeklapt ArboPreventieve maatregelen voor zorgmedewerkers Preventieve maatregelen voor zorgmedewerkersBij zorgmedewerkers is extra aandacht nodig voor het werken volgens de bestaande hygiënemaatregelen, procedures en werkprotocollen gangbaar binnen de betreffende setting, zoals
Advies mondneusmaskersVoor gezondheidszorgmedewerkers wordt geadviseerd een chirurgisch mondneusmasker type IIR te dragen bij de verzorging van patiënten met (verdenking) COVID-19. Op basis van de huidige kennis over de transmissieroute van COVID-19 biedt dit voldoende bescherming (WHO July 2021, WHO December 2021) Bij zorghandelingen waarbij aerosolen vrij kunnen komen, is het altijd nodig een FFP2-ademhalingsbeschermingsmasker te dragen (WHO 2021) Bij situaties met intensieve blootstelling aan COVID-19-patiënten (bijvoorbeeld bij langdurig nauw contact of slechte ventilatie) kan uit voorzorg gebruik van een FFP2-masker overwogen worden Naast bovenstaande maatregelen volgen de medewerkers de hygiënerichtlijnen voor hun beroepsgroep en specifieke beroepsmatige handelingen. Voor het infectiepreventiebeleid in de intramurale acute zorg wordt het eigen ziekenhuisbeleid gevolgd. Reiniging, desinfectie en sterilisatieConform de richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie in de openbare gezondheidszorg. MaatregelenMeldingsplichtEr bestaat geen meldingsplicht meer voor COVID-19. Per 1 juli 2023 is de meldingsplicht voor COVID-19 vervallen* Als er in een instelling meerdere personen met klachten en symptomen passend bij COVID-19 zijn, kan er sprake zijn van meldingsplicht op basis van artikel 26 Wet publieke gezondheid (zie draaiboek Artikel 26-meldingen). De GGD’en hoeven artikel-26-meldingen niet te melden aan het RIVM, maar het RIVM vraagt de GGD’en om bijzondere clusters wel door te geven. * Er is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in voorbereiding. De (parlementaire) behandeling van het wetsvoorstel vergt echter enige tijd. Het is niet proportioneel om in de tussentijd de meldingsplicht van een arts en een hoofd van een laboratorium in stand te laten. Met een ministeriele regeling die is gepubliceerd in de Staatscourant is geregeld dat artsen en hoofden van laboratoria per 1 juli COVID-19-besmettingen niet meer hoeven te melden. Staatscourant 2023, 18149 . Overheid. nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen. nl) ▶ Ingeklapt VeterinairMeldingsplicht veterinair Alleen meldingsplicht bij nertsenfokkerij. Aangezien die niet meer bestaan in Nederland, is er praktisch geen meldplicht ▶ Ingeklapt VeterinairProtocollen en draaiboeken veterinair Zie NVWA, Bedrijfsmatig gehouden dieren en SARS-CoV-2 BronopsporingBrononderzoek is in de huidige fase van de pandemie niet standaard nodig. De bron van infectie wordt niet actief nagegaan. Er worden geen maatregelen geadviseerd ten aanzien van de bron Wees lokaal, regionaal en landelijk alert op bijzondere clustering van cases. Doe nader onderzoek als dat het geval is en neem zo nodig aanvullende maatregelen (zie ook de Handreiking maatregelen bij clusters en lokale verheffingen van COVID-19). ContactonderzoekHet aan de professionals binnen de GGD zelf te overwegen of zij bron- en contactonderzoek inzetten (te denken valt aan meldingen binnen een woonvoorziening voor kwetsbare personen, of bijzonder cluster, nieuwe variant) Instellingen voor langdurige zorgBij het uitvoeren van bron- en contactonderzoek en het nemen van maatregelen om verdere besmettingen zo veel mogelijk te voorkomen, kan gebruikgemaakt worden van het Behandeladvies COVID-19 van Verenso en NVAVG. GGD’en kunnen aanvullend advies op maat geven. De artsen verbonden aan de instelling (zoals specialist ouderengeneeskunde, arts voor verstandelijk gehandicapten, huisarts) zijn verantwoordelijk voor het medisch beleid in instellingen voor langdurige zorg. De instelling is verantwoordelijk voor de algemene infectiepreventiemaatregelen. De GGD kan hierin adviseren Maatregelen naar aanleiding van een gevalIsolatie wordt niet meer bij iedereen waarbij COVID-19 wordt vastgesteld geadviseerd. In uitzonderlijke gevallen (bijv. nieuwe variant, veranderend ziektebeeld etc. ) kan de GGD het toch nodig achten om maatregelen naar aanleiding van een geval te adviseren (zie handreiking maatregelen bij clusters en lokale verheffingen) Maatregelen ten aanzien van contactenEr gelden geen maatregelen ten aanzien van contacten. In uitzonderlijke gevallen (bijv. nieuwe variant, veranderend ziektebeeld etc. ) kan de Indien een GGD het toch nodig achten om maatregelen naar aanleiding van een geval te adviseren (zie handreiking maatregelen bij clusters en lokale verheffingen) ▶ Ingeklapt VeterinairMaatregelen bij dieren Zie NVWA, Bedrijfsmatig gehouden dieren en SARS-CoV-2 Wering van werk, school of kindercentrumZie onder . ▶ Ingeklapt ArboWering van werk - zorgmedewerkers Voor zorgmedewerkers met klachten passend bij COVID-19 zijn algemene uitgangspunten ontwikkeld in de bijlage Testbeleid en inzet zorgmedewerkers. Deze uitgangspunten ondersteunen een optimale inzet van zorgmedewerkers binnen en buiten het ziekenhuis. Daarbij is aandacht besteed aan de inzet wanneer klachten spelen en de testuitslag nog niet bekend is alsook wanneer een nauw contact of huisgenoot positief test/klachten heeft. In de bijlage Uitgangspunten PBM buiten het ziekenhuis is informatie opgenomen over maatregelen ter bescherming van de patiënt bij een medewerker met klachten. Profylaxe & BehandelingProfylaxe Geen BehandelingTen behoeve van de behandeling van COVID-19 zijn verscheidene bestaande middelen getest en nieuwe middelen ontwikkeld met wisselend resultaat. Voor de exacte plaatsbepaling van de genoemde middelen en een volledig overzicht van de medicamenteuze behandelopties verwijzen we naar de richtlijn Medicamenteuze behandeling bij patiënten met COVID-19 van de Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB). Antivirale therapieAntistoftherapie. Vóór de opkomst van de omikronvariant werd een mortaliteitsreductie gevonden door de behandeling met monoklonale antistoffen van SARS-CoV-2 antistof-negatieve patiënten met een opname-indicatie (Horby 2021). Sinds de omikronvariant BA. 2 dominant is in Nederland hebben deze middelen door immuun-escape van deze variant hun effect verloren (Iketani 2022). Het gebruik van convalescent plasma is controversieel, maar zou een voordeel kunnen bieden aan een geselecteerde patiëntengroep zonder eigen antistofproductie (SWAB-richtlijn). Remmers virale replicatie. Er zijn klinische resultaten behaald in studies met molnupiravir (Jayk Bernal 2022) en paxlovid (Hammond 2022). Beide middelen zijn echter onderzocht in ongevaccineerde populaties en in een periode dat de deltavariant dominant was. Beschikbaarheid van antivirale middelen kan beperkt zijn. Bij patiënten met een hoog risico op een ernstig beloop, en maximaal 5 dagen klachten, kan behandeling met paxlovid overwogen worden, mits potentieel gevaarlijke interacties voorkomen kunnen worden Immuunmodulerende therapieImmuunmodulatoire therapie middels dexamethason is de meest succesvolle behandelinterventie voor ernstige COVID-19 gebleken. Met deze behandeling werd een reductie in mortaliteit behaald wanneer patiënten invasief beademend werden. In de tweede groep met (non-invasieve) zuurstoftoediening was het verschil ook aanwezig, maar iets minder uitgesproken (RECOVERY Collaborative Group 2021). Dexamethason heeft geen plaats bij patiënten met COVID-19 buiten het ziekenhuis. Bij geselecteerde patiëntengroepen heeft additionele remming van de inflammatoire respons middels IL-6 inhibitors een rol (SWAB-richtlijn). ▶ Ingeklapt VeterinairBehandeling bij dieren Er is geen specifieke behandeling voor dieren, indien noodzakelijk wordt ingezet op bestrijding van (ernstige) symptomen Historie In de regio Wuhan in China startte in december 2019 een uitbraak van een nieuw coronavirus. Van 30 januari 2020 tot 5 mei 2023 heeft de WHO de uitbraak tot een internationale bedreiging voor de volksgezondheid (PHEIC-status) uitgeroepen. Op 27 februari 2020 werd een eerste geval van de infectieziekte COVID-19 in Nederland gemeld en op 11 maart 2020 verklaarde de WHO COVID-19 tot een pandemie. In Nederland werd COVID-19 op 28 januari 2020 een meldingsplichtige ziekte in groep A en volgde een periode waarbij onder landelijke aansturing de pandemie werd bestreden Literatuur
Literatuur veterinairVoor de veterinaire paragrafen is een literatuursearch gedaan in ProMed, Pubmed en BioRxiv van 2019 tot en met 2023
|